Oelenberg
Ch I
Ch II
Al meer dan negen eeuwen houdt de abdij van Œlenberg de grote kloostertraditie in de Elzas in stand.
In 1046 stichtte Heilwige de Dabo, gravin van Eguisheim en moeder van paus Leo IX, op de heuvel (Berg) langs een beek (Oelen) een priorij van Kanunniken Regular van St. Augustinus.
Na vele ups en downs kwam het klooster in 1825 weer in handen van een grote groep cisterciënzer 'trappisten' monniken die uit ballingschap waren teruggekeerd. Zij kwamen uit Darfeld in Westfalen, waar zij na vele omzwervingen een tijdelijk toevluchtsoord hadden gevonden
Zeer welvarend in de 13e eeuw, werd het klooster verwoest door oorlogen in de 14e eeuw. Het verval duurde voort tot de 16e eeuw. In 1626 ging de abdij over naar het jezuïetencollege van Freiburg im Breisgau, en vervolgens in 1774 naar de universiteit van dezelfde stad. Tijdens de Revolutie werden de abdijgebouwen verkocht aan een industrieel uit Mulhouse. Het voormalige klooster, dat in 1821 aan een priester werd verkocht, werd een internaat voor jonge meisjes.
De monniken hebben het landbouwbedrijf in gebruik genomen. Ze beleefden moeilijke tijden: hongersnood in 1846, branden, epidemieën. De welvaart van het klooster groeide echter. Er was veel activiteit. In 1862 stichtte Œlenberg een klooster in Duitsland, in het bisdom Aken: Mariawald, bij Heimbach. Aan het begin van de 20e eeuw telde de abdij 200 monniken: 80 priesters en 120 lekenbroeders. Œlenberg was toen een gerenommeerd religieus, intellectueel en economisch centrum.
De Eerste Wereldoorlog zou al deze ontwikkelingen teniet doen: de gebouwen werden gebombardeerd en de monniken moesten zich verspreiden. De wederopbouw was moeilijk. In 1925 vestigde een groep monniken van Duitse afkomst zich in Oostenrijk, in Onze Lieve Vrouw van Engelszell, tussen Passau en Linz, aan de oevers van de Donau. Zij bliezen deze voormalige geseculariseerde cisterciënzer abdij nieuw leven in. Œlenberg werd in 1944-45 voor de tweede keer verwoest, net zo erg als de vorige keer. Het bisdom Straatsburg en zijn gelovigen hebben ruimhartig bijgedragen aan de wederopbouw, terwijl monniken uit Zundert (Nederland) de zeer zwaar beproefde gemeenschap kwamen steunen, die weer leven en hoop kreeg. De abdij is langzaam herbouwd en heeft nu een kleine gemeenschap van trappistenmonniken, met een bevolking van minder dan tien.
De brouwerij.
De trappisten die vanaf 1825 in de abdij woonden, bouwden in 1852 een brouwerij met kelders die in de heuvel waren uitgegraven. Er zijn echter aanwijzingen dat de monniken in 1839 al bier schonken aan hun gasten.
De brouwerij werd in 1855 bij de molen gevoegd.
Er werd besloten een tafelbier te brouwen voor de behoeften van de gemeenschap, en ook om iets te doen aan de slechte kwaliteit van de wijn, waarover de monniken terecht klaagden
De brouwerij ligt in het midden van de binnenplaats aan de rechterkant.
In die tijd werden de enorme kelders uit de klei onder het klooster uitgegraven; in het begin maakten de monniken van de lage productie gebruik om de brouwerij tijdelijk in een wasruimte te veranderen en zo namen de lakens regelmatig de plaats in van het wort in de koperen ketels. In 1854 wordt de brouwerij vermeld onder de naam Stadler, vervolgens onder de naam M.Dietrich rond 1870 (familienaam van de brouwer of van de abt).
In 1894 werden op de binnenplaats van het klooster een nieuwe brouwerij en een mouterij gebouwd, volgens de plannen van pater Ignatius, voor de verkoop van bier in vaten aan particulieren. De abdij levert bier in kleine vaten, voornamelijk aan het platteland. Gerst en hop komen van de eigen gronden van de abdij. De productie, die niet meer dan 2800 hl bedraagt, wordt hoofdzakelijk verbruikt door de monniken en hun gasten, alsmede door de zusters van de naburige gemeenschap van Altbronn. In de zomer verbindt een postkoets Lutterbach met het klooster en komen de inwoners van Mulhouse in groten getale om het brood, de kaas en het bier van de abdij te proeven.
De "Klosterbrauerei Oelenberg" staakte waarschijnlijk haar activiteiten tijdens of kort na het einde van de oorlog van 1914-1918.
In de krant "Gebweiler neueste Nachrichten" van 15 april 1933 staat: "Een van de populairste monniken van de abdij gedurende tientallen jaren was broeder Anselme, die in het begin van de jaren dertig op 88-jarige leeftijd overleed. Hij was wijd bekend en geliefd: voor de oorlog brouwde broeder Anselme het zeer goede en zeer bleke bier van het klooster Oelenberg, na de oorlog werd hij vervangen door broeder Müller.
We beschikken over getuigenissen van bezoekers aan de abdij, rond 1904, die getuigen dat "de brouwerij nieuw georganiseerd is en, aangezien de brouwer zijn kunst beheerst, drinkt men er een werkelijk voortreffelijk bier": dat deze getuigenis van Duitsers is, is des te waardevoller (Bronnen: databank Mérimée, zie ook: : Histoire documentaire de l'industrie de Mulhouse (1902 ; page 798)).