top of page

Chimay

Ch I
Ch II
Ch III
Ch IV
Cassagnas
Abbaye de Chimay
In 1844 kwam abt J.-B. Jourdain, pastoor van Virelles, op doorreis in Scourmont, op het idee om er een kolonie van cisterciënzers op te richten.

 

De abt sprak weldra met de prins van Chimay, die dit voorstel zeer op prijs stelde en de heer Jourdain verzocht hierover onderhandelingen aan te knopen met de abt van Westmalle.
Gedurende verschillende jaren vermenigvuldigde de pastoor van Virelles de pogingen: het was tevergeefs. Toen wendde hij zich tot de prior van Sint-Sixtus.

Deze aanvaardde de stichting en benoemde, nadat de formaliteiten waren vervuld, vijftien religieuzen om deze uit te voeren. Het terrein dat voor hen bestemd was, lag in de gemeente Forges, in het gehucht Scourmont, op 9 km van het stadje Chimay, en droeg de karakteristieke naam "Hauts marais"...


De religieuzen arriveerden op 22 juli 1850. De boerderij die zij bewoonden, gebouwd voor arme pachtboeren, was helemaal niet geschikt voor het gewone leven van een gemeenschap. Het land was niets dan kuilen en moerassen. Tenslotte waren de klimatologische omstandigheden afschuwelijk.


Vanaf de allereerste dagen moesten de monniken de ontginning en de bouw tegelijk uitvoeren. Dankzij hun werk, hun geest van armoede en de opbrengst van het bedelen dat zij moesten doen, hadden de monniken in 1863 de bouw van alle vaste plaatsen voltooid. Op 14 september 1871 werd de priorij van N.-D. de Scourmont tot abdij verheven.


Tijdens de oorlog en de Duitse bezetting heeft Onze Lieve Vrouw van Scourmont veel te verduren gehad. Op 28 mei 1940 werd de gehele bevolking van de kantons Couvin en Chimay voor de eerste maal geëvacueerd. Bij hun terugkeer, op 3 juli, bemerkten de monniken de plundering van hun klooster. Op 12 april 1942 werd de gemeenschap opnieuw verdreven en zocht haar toevlucht in Momignies, in het internaat van de Broeders van de Christelijke Scholen. Op 1 september 1944, na de bevrijding, konden zij terugkeren naar hun abdij, die veel schade had opgelopen aan het interieur. Het verlaten land, de verminderde veestapel en de verloren uitrusting ontmoedigden de monniken niet die net als in de begindagen van de stichting aan de slag gingen en de abdij zoals wij die nu kennen, weer oprichtten.

docu25bis.jpg
De Brouwerij (I)

Vanaf het begin van zijn ambtstermijn heeft pater Hyacinthe Bouteca overwogen om het klooster uit te rusten met een brouwerij die inkomsten zou opleveren voor de gemeenschap. Naast zijn talenten als architect was pater Hyacinthe ook een zeer praktisch aannemer, uitvoerder en zelfs metselaar.


Hij zou doorslaggevend blijken bij de bouw van de brouwerij.

Zo organiseerde hij bij de afbraak van de schoolboerderij eind 1859 en in de loop van het volgende jaar de werkzaamheden, zodat de stenen, bakstenen en geraamtes die werden teruggewonnen, konden worden gebruikt voor de bouw van de stallen, de waterreservoirs en de nieuwe brouwerij, waarvan hij de plannen juist had voltooid. De lekenbroeders kregen de taak de geschoolde arbeiders bij te staan die, met behulp van dynamiet, begonnen met het graven van de schachten van de brouwerij.


Er bestaat geen document dat de datum vermeldt waarop de toestemming werd gevraagd om de brouwerij op te richten, maar de abdij beschikt over een kopie van het officiële document, gedateerd 28 november 1861, dat toestemming geeft voor deze oprichting.


De gebouwen van de brouwerij werden, net als die van de melkerij, voltooid in 1862. De laatste machtigingen werden begin 1863 verleend door de leden van de Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad van Henegouwen, die in hun vergadering van 10 januari 1863 beslisten dat "Sieur Bouteca Liévin wordt gemachtigd om ten dienste van de Trappe, in de Smederijen, twee stoommachines op te richten bestemd, de ene, met een kracht van 8 paarden, om de molenstenen en toebehoren van een brouwerij in beweging te brengen, de andere, met een kracht van 1 paard, om boter te kloppen, toestellen gevoed door twee stoomketels". De toestemming van de gouverneur werd op 31 januari 1863 gegeven. Nu aan alle eisen van de wet was voldaan, kon men bier gaan brouwen...


Het eerste brouwsel onder de persoonlijke leiding van Hyacinthe Bouteca werd gemaakt door de seculieren die de brouwerij hadden opgericht. Zij maakten een dubbel bier dat Beiers bier werd genoemd en dat nog twee of drie keer werd gebrouwen voordat het werd opgegeven. Er werd toen besloten een sterker bier te maken, ontwikkeld door pater Hyacinthe, waarvan het recept nog steeds wordt gebruikt als basis voor het huidige bier.


Pas in 1864-1865 kon het brouwen worden voortgezet. Maar het bier moest nog verkocht worden. De cisterciënzerdrank werd uiteraard gepromoot en verwierf al snel faam en trok veel klanten. Tot 1866 werd het bottelen en verpakken in de keukenkelder gedaan. De flessen werden in één ruimte gewassen, in een aangrenzende ruimte gekurkt en in de kelders opgeslagen.
 

 

DOCUM24.JPG
Het schijnt dat in het begin broeders het bier thuis gingen leveren, een juk op hun schouders en een mand met 12 flessen in elke hand... dit hield geen stand en er werd overgegaan op een geschiktere methode van levering.

Na verloop van tijd zond de abdij twee soorten bier uit: het ene heette "sterk hygiënisch bier", tegen een prijs van 0,55 F per fles (inclusief glas) en geteerd bier tegen 0,70 F per fles (ook inclusief glas). Teerbier werd rond 1875 op de markt gebracht en verschilde alleen van het eerstgenoemde door het feit dat het werd opgeslagen in vaten die vooraf met teer waren bestreken! Het is niet bekend waarom dit bier werd gemaakt.

Toen de brouwerij werd opgericht, kochten ze natuurlijk geen bier meer voor gemeenschappelijk gebruik en maakten ze een lichtere versie, zoals nu nog steeds wordt gedaan.
paper-raw-0201.jpg
De Kloosterbrouwerij... 

In 1914, tijdens de Duitse bezetting, gaf de brouwerij 43 ton meel op als hoeveelheid dat het jaar daarvoor was gebruikt. De eerste wereldoorlog legde de activiteiten van de brouwerij stil (in 1915), en zij werden pas in 1919 hervat. Pas in februari 1920 werden de eerste bieren op de markt gebracht. Dit was een "tussenbier" totdat het sterke bier kon worden verkocht (dit laatste vereiste een lang verblijf in de kelder: van één tot twee jaar volgens onze informatie.


Tussen de oorlogen werd Chimay verkocht in grote flessen met een sterkte van 4° tot 4,5°. De kwaliteit van de productie liet toen te wensen over. In 1942 evacueerden de Duitsers de abdij. De naoorlogse periode kende een sterke uitbreiding van de brouwerij.


Het is bekend dat de monniken gehecht zijn aan de monastieke brouwtraditie, maar het onderscheiden van de geldige elementen van de vooruitgang is ook een gevestigde monastieke traditie. En toen in 1944, na de tegenslagen van de Tweede Wereldoorlog, de monniken van Chimay hun brouwerij moesten opknappen, besloten zij alles opnieuw te bekijken volgens de beste verworvenheden van de beroemde brouwerijschool van de Katholieke Universiteit van Leuven, door bemiddeling van professor De Clerck.

Na enkele jaren van studie, experimenteren en vallen en opstaan werd in 1948 de nieuwe richting van de brouwerij definitief vastgelegd. Het was ook met Pasen 1948 dat een prototype van een brouwsel werd gelanceerd, dat blauwe Chimay werd. Het bier en de kaas werden steeds populairder en naarmate de vraag groeide, zagen de monniken zich genoodzaakt hun productie op te voeren om te voldoen aan een cliënteel dat niet langer beperkt was tot de bevolking van de streek, maar zich uitstrekte tot bijna heel België.


In 1955 besloot de abdij, naarmate de verkoop groeide, de distributie van haar bier voor een groot deel van België toe te vertrouwen aan de brouwerij Perle.

Op 30 maart 1959 werd pater Théodore De Haene brouwer en zijn optreden was opmerkelijk efficiënt.

 

paper-raw-0202.jpg
De brouwerijvaders volgen elkaar op...

 

Toen pater Théodore met pensioen ging, werd hij voor twee jaar opgevolgd door pater Vinel, waarna hij werd vervangen door pater Thomas Vilain. De laatste overleed in juni 2000.


De brouwzaal werd in 1989 vernieuwd, zodat er dagelijks twee brouwsels konden worden gemaakt. De bottelarij werd in november 1978 overgebracht naar het industriecomplex van Baileux, op enkele kilometers van de abdij.

In 1999 bedroeg de productie 105.000 hl, en de doelstelling voor het begin van de jaren 2000 was 120.000 hl, wat ook is bereikt.
De Baileux-vestiging doet de bottelactiviteiten en huisvest ook de marketing- en verkoopafdelingen. Dit is een voorbeeld van moderniteit en productiviteit, wat ertoe heeft geleid dat Chimay vandaag waarschijnlijk het bekendste trappistenbier ter wereld is. Het heeft goede exportresultaten, vooral naar de VS en Japan.


Maar deze hoge productie wordt ook verklaard door bepaalde sociale keuzes die de abdij in de jaren zestig heeft gemaakt, als antwoord op de vraag: moet de gemeenschap leven zonder rekening te houden met haar plaatselijke omgeving?


Bij wijze van antwoord werpt pater Theodoor (†) licht op de sociale filosofie van de abdij van Chimay.

bottom of page